Posts tonen met het label uitgesloten derde. Alle posts tonen
Posts tonen met het label uitgesloten derde. Alle posts tonen

dinsdag 19 november 2013

De onrust van de vlinder

Mijn laatste bericht dateert van ruim een jaar geleden. Ik gebruikte aan het slot daarvan het beeld van de vlinder. Als zou ik een metamorfose kunnen ondergaan in de inkeer in mezelf, en vanuit de cocon als vlinder ontpoppen. In een van mijn eerste berichten heb ik de beperkte houdbaarheid van iedere beeldspraak willen aangeven. Iedere beeldspraak, iedere metafoor, is een afbeelding. en iedere afbeelding is een abstractie van de werkelijkheid. Ons denken kan niet zonder deze afbeeldingen, waarvan dan ook, en ons denken slaat altijd stappen over in de herleiding van de afbeelding, de projectie, op de werkelijkheid.
De beeldspraak die ik daar op zijn beurt voor hanteer is het gezegde "de kruik gaat zolang te water tot ze breekt", ofwel iedere beeldspraak wordt uiteindelijk wel ergens weer zover opgerekt dat de beeldspraak niet meer overeenstemt met wat de beeldspraak bedoeld aan te duiden. Onmogelijk anders, en, zolang je je er bewust van bent, ook geen probleem.

Terug naar de vlinder. In de metamorfose van een rups die een cocon weeft en als vlinder ontpopt is er geen weg terug, de ene toestand gaat onherroepelijk over in de andere. Voor meer over mijn gedachten over dit mechanisme zie mijn blog "Coconweefsel".
De metamorfose die ik in mijn geest zou kunnen maken tot vlinder door een onthechting van hetgeen mij in het dagelijkse leven afleiden kan van wat ik werkelijk belangrijk vind, die metamorfose is geen onherroepelijke toestand, eerder een activiteit van de geest die ieder moment weer kan vervluchtigen. En daarin dan weer even ongrijpbaar als een vlinder. De beeldspraak van de vlinder kent veel verschillende betekenissen.

Kortom, iedere beeldspraak kan tot inzicht leiden, maar evengoed tot dwaling. Het onderscheid? Dat zullen jij en ik vooral eerst zelf moeten bepalen. Daarmee terugkomend op het gezamenlijk verhaal een aanvulling. Het is niet mijn bedoeling om in deze blog terug te komen op eerdere berichten, maar soms is er een voortschrijdend inzicht dat verhelderend kan werken. In het gezamenlijk verhaal benoem ik een aantal vooral psychologische redenen waarom het voor ons mensen zo moeiljk is om tot een gezamenlijk verhaal te komen. Daarbij noemde ik de wet van de uitgesloten derde. Dit is een nogal abstracte weergave van iets dat veel simpeler kan worden gezegd en begrepen. Het is het onderscheid tussen inclusief en exclusief denken, ofwel, houd mijn gelijk meteen het ongelijk van het jouwe in, of kan jou gelijk bestaan samen met mijn gelijk? Een nogal cruciaal verschil, dat in de hitte van de strijd vaak over het hoofd wordt gezien. De wet van de uitgesloten derde is een regel uit de logica. In onze westerse filosofie is het belang van de logica lang sterk overschat, en we hebben daar veel onzinnige richtingstrijd aan te danken. In de oosterse filosofie is vanaf de de tijd van Nagarjuna  het inzicht gangbaar dat er geen noodzakelijke relatie is tussen onze logica en de werkelijkheid. Nagarjuna ontwikkeld een filosofie van relatieve, dualistische en alledaagse waarheid, en non-dualistische ultieme, absolute en onkenbare waarheid. Beide waarheden zijn paradoxaal en geldig, het leven is een spel dat gespeeld wordt in het spanningsveld tussen deze waarheden, uberhaupt is alles een spel in de leegte tussen schijnbare paradoxen. Op grond van dit inzicht wordt door Nagarjuna het inclusief denken als ultieme wijsheid gezien, omdat de wereld waarin wij met elkaar leven, onze intersubjectieve werkelijkheid, altijd deel uitmaakt van deze relatieve waarheid. In de westerse filosofie breekt dit inzicht stapje voor stapje door, met als grootste stappers natuurlijk Nietzsche en in de moderne tijd het voortschrijdende inzicht van Wittgenstein als hij na zijn Tractatus weer zijn filosofische onderzoekingen oppakt.

Genoeg hiermee over de grote namen en tradities. In dit bericht heb ik een metamorfose beschreven als "een activiteit van de geest" en dat is precies waar ik mee verder wil in deze blog. Al eerder heb ik me uitgesproken over mijn begrip van de term "geest", maar de activiteit ervan? Zou dat het denken zijn waar uiteindelijk deze gehele blog over gaat. Wat we er in ieder geval over weten is dat het denken gebeurt met de hulp van beelden, beelden in de ruimste zin van het woord, als afbeeldingen.
Er valt natuurlijk nog veel meer over denken te zeggen, en daarmee wil ik de draad weer oppakken.

zaterdag 6 oktober 2012

Een gezamenlijk verhaal

Waar is het denken begonnen? In mijn beleving is mijn gedachten wereld, mijn geest, verwikkeld in een doorgaand gesprek. Ik zeg niet continu, want er zijn momenten, episoden zonder bewuste gedachten. Inderdaad, er zijn bewuste gedachten, en er zijn onbewuste, tja wat eigenlijk, voor gedachten? Het beeld van een ijsberg van bewust en onderbewust is misleidend, of van actief geheugen en achtergrond geheugen, de werkelijkheid is veel diffuser en dynamischer. We zijn ons maar slechts zeer ten dele bewust hoe onze aandacht zich richt en waar onze gedachten uit voortspruiten.

Maar dit hier terzijde, hoe dan ook de gedachten komen op in mijn geest en richten zich in en door mijn aandacht tot mij in de vorm van gevoelde emoties, onbestemde gevoelens en bestemde gevoelens in de vorm van expressies, uitingen. "Talige" uitingen, maar ook houdingen, handelingen, activiteiten. Sommige mensen zijn een open boek, andere juist een erg gesloten boek.
In deze blog, uiteraard samenhangend met de taligheid van het medium, heb ik me met de talige uitingen van onze gedachten beziggehouden. En zo heeft, even logisch, de gehele traditie van filosofie zich met talige uitingen beziggehouden. Religieuze tradities, bijvoorbeeld, hebben zich ook altijd juist met niet talige uitingen, zoals houdingen en handelingen beziggehouden, denk aan rituelen.

Maar ook dit hier weer terzijde. Mijn geest is in een doorgaand gesprek. Een doorgaand gesprek met mijn wereld en (de rest van) mijzelf. In onze talige uitingen gebruiken  wij daarin de 1e, 2e en 3e persoonsvormen, ik, jij, hij enzovoort. Met de 1e persoonsvorm, de ik, bepaal ik mijn identiteit, ik voeg in mijn gedachten beelden toe aan dat wat ik mijn ik noem. Met de 2e persoonsvorm, de jij, benoem ik specifiek een geïdentificeerde ander, een ander dan de ik, en ik voeg beelden toe aan die ander. Wat ik naar die ander zal uiten, wat ik waarneem bij die ander, wat die ander mij te zeggen heeft. Met de 3e persoonsvorm, het hij, zij, of het, spreek ik over de wereld.

In mijn gedachten, en in deze blog heb ik vooral gesproken over deze 3e persoonsvorm. Met het doorknippen van de navelstreng ben ik geworpen in deze wereld, in deze derde persoonsvorm. Ik moet mij verhouden met mijn wereld, zonder mijn wereld, en de interacties ermee, kan ik niet leven en kan ik mij geen identiteit aanmeten. De 3e persoonsvorm dringt zich aan mij op als noodzakelijke en verwonderlijke werkelijkheid.

Als kind kan ik mij in de illusie wanen van een almachtige 1e persoonsvorm, en het is misschien afhankelijk van mijn omgeving hoe snel dat beeld verstoord raakt, en hoe deze verstoring wordt opgepakt, of het als verstoring wordt opgepakt.- Grappig dat ik hier naar een meer algemene formulering ga, ik heb het klaarblijkelijk als verstorend ervaren, en kan dat nog steeds doen.- Enfin, de ander, de 2e persoonsvorm, jij bent degene die mij uit mijn droom helpt, of beter, het is door jou, de ander dat ik aan mezelf ontwaak. De erkenning dat er een ander is, met een eigen gedachten wereld, geest, brengt mij ertoe mij met de ander te verstaan, brengt mij tot het delen van de gedachten wereld. En om deze uitwisseling, en dit samengaan, tot stand te kunnen brengen gebruiken wij de 3e persoonsvorm om zo onze werkelijkheid te kunnen delen.

Vandaar ook mijn nadruk op een gemeenschappelijk gedeelde werkelijkheid, en een heldere visie op de aard van deze werkelijkheid. Natuurlijk, het delen van deze wereld kan niet anders als beginnen bij een wil om deze werkelijkheid te delen, en kan daarmee nooit van welke zijde dan ook zijn opgelegd. Het blijft een gesprek, een gesprek over de werkelijkheid. In de filosofie is in de afgelopen eeuw het besef doorgedrongen dat er geen eenduidige vaststelling van de werkelijkheid mogelijk kan zijn. Dat verhindert nog op geen enkele wijze de noodzaak om in een gesprek te komen over de gedeelde werkelijkheid. Hoeveel verhalen er ook mogen zijn, zolang we in gesprek gaan, werken we aan een gezamenlijk verhaal. Dat zullen meerdere verhalen zijn, noem het maar polderen. Of denk aan de politieke organisatie, de trias politica, waarin juist het evenwicht van de machten - verhalen- de garantie moet vormen voor een rechtvaardig - gezamenlijk - bestuur - gesprek. De redenen waarom het altijd problematisch zal blijven, die zijn helder:
  • Ik zal in mijn denken altijd trager zijn dan de veranderingen in de wereld, mijn denken is niets anders dan een vertraagde reactie, een ingesleten geheugen voor mijn ervaringen met de wereld. Iedere verrassing of verandering is in eerste instantie een inbreuk, en pas in tweede instantie een kans (Cognitieve dissonantie).
  • Ik zal mijn gelijk altijd eerder dan het gelijk van de ander kunnen onderkennen. En daarbij mezelf kunnen misleiden in de valse veronderstelling dat mijn gelijk het gelijk van de ander uitsluit. Deze Wet van de uitgesloten derde waarin het logische gelijk van de ene positie het ongelijk voor een andere positie inhoudt, kan enkel en alleen geldig zijn in situaties die volledig worden overzien en bepaald. Wanneer is dat? Kan mijn gelijk ook samengaan met het andere gelijk van de ander?
  • Ik zal me identificeren met mijn gedachten, met wie ik denk te zijn, wat ik denk te hebben, wat ik kan verliezen of winnen. In een gesprek zal ik positie bepalen, risico's nemen, moet ik mezelf en mijn angsten en verwachtingen blootgeven. Mijn angsten, bijvoorbeeld voor afkeuring, beschermen mij, maar belemmeren mij ook. 
Het gezamenlijk verhaal over de gedeelde werkelijkheid, een illusie, inderdaad, maar uiteindelijk, en hier grijpt de werkelijkheid haar eigen staart, wij zijn geworpen in dit gesprek, we kunnen niet anders.

Wij zijn vrij. Al zou onze werkelijkheid deterministisch zijn, daarmee is deze nog niet gedetermineerd. Het determinisme gaat uit van de logica van de uitgesloten derde, maar zodra ik erken dat deze logische wetmatigheid niet anders is dan mijn eigen projectie op een altijd onvolledig inzichtelijke situatie, dan valt de dwangmatigheid weg. Mijn keuze bepaalt uiteindelijk mee in het spel, hoe mijn keuze ook tot stand mag komen en welke positie ik ook in mag nemen. Ik voel me vrij, en door in deze vrijheid positie te kiezen, neem ik deel aan hoe de wereld zich ontvouwt.

Maar dan, ik vraag je: vrij, waartoe?