maandag 31 oktober 2011

Hou vast

Venn diagram, wereldbeeld, beelden. Het blijft abstract. We denken met de waarheid van doen te hebben, maar het is hooguit een gelaagd beeld van een uiteindelijke werkelijkheid.  Ieder beeld zelf is als beeld al een formaat voor datgene wat het beeld moet verbeelden, iedere gelaagdheid vormt daarmee als afgietsel een vervorming van deze uiteindelijke werkelijkheid.
Is er wel een uiteindelijke werkelijkheid?
Als deze uiteindelijke werkelijkheid er is, is deze kenbaar, en is deze kenbaar met onze gedachten?

Over de werkelijkheid van de uiteindelijke werkelijkheid zou ik kort willen zijn. Het is misschien onbewijsbaar dat wat ik allemaal als werkelijk ervaar ook werkelijk is, het is wel zeer aannemelijk. Zoals we logische redenaties aannemelijk vinden, en op grond daarvan in onze conditioneringen conclusies durven trekken, zo wordt ons leven leefbaar doordat we aannemen dat ons leven geen projectie is aan de binnenzijde van een zeepbel. Het gelaat van de ander die we ontmoeten is het werkelijk gelaat van een werkelijk ook levende ander en niet een droom in de nacht van mijn eeuwige duisternis.Zoals ik al bij beelden aangaf zie ik solipsisme als een onvolgroeid stadium voor het denken. Dit overstijgen van solipsisme lijkt mij een ontwikkelproces van ons organisme met overlevingspotentieel (evolutionair denken). Ik zoek hier dus niet naar bewijs maar beroep mij op een als enig werkbaar te beschouwen aanname. Vandaar de nadruk die ik hier erop wil leggen, het is een fundamentele bouwsteen. Ik ben me ervan bewust met de introductie van deze bouwsteen materiaal te hebben gebruikt dat nog nadere introductie behoeft, zoals de logische redenatie, de conditionering en last but not least het leefbare leven als criterium getoetst in het gelaat van de ander. Dat zijn allemaal onderwerpen die op zich eigen gedachten rechtvaardigen. Hou vast voor dit moment. Ik wil daarop terugkomen op een ander moment met gepaste aandacht.

Om nog eens terug te komen op het karakter van aanname voor de bouwsteen. We oefenen een ontkenning. Gesteld dat het inderdaad zo zou zijn dat er geen uiteindelijke werkelijkheid ten grondslag ligt aan de beelden die ik in mijn bewustzijn meen waar te nemen. Dan mag ik deze situatie (van eindeloze verbeelding) beschouwen als de uiteindelijke werkelijkheid. Gezien het eindeloos karakter van de verbeelding is deze werkelijkheid niet kenbaar. Ieder contact met de ander is onwerkelijk omdat al onze beelden van de ander en van de contacten zelf afbeeldingen van onwerkelijkheid zijn. Ieder criterium van leefbaarheid dat gebaseerd is op het gelaat van de ander zal het noodzakelijk maken om ook al is dit dan indirect als aanname voor deze ander van eenzelfde situatie (van eindeloze verbeelding). Die weer beschouwt kan worden als de uiteindelijke werkelijkheid ook voor deze ander. Kortom, op basis van de noodzaak tot inleving in de ander vervalt het onderscheid van een indirecte met een directe aanname van de aanwezigheid van een uiteindelijke werkelijkheid.
Ofwel, alleen in een volkomen egocentrisch wereldbeeld heeft deze aanname geen zin. Egocentrisme gezien als menselijk gedrag, niet als oordeel. Waarbij ik wel meteen wil opmerken dat, kijkend naar het gedrag van ons mensen, egocentrisme maar een van onze gedragsvarianten is, er bestaan ook ander, empathie gebaseerd gedrag. Ofwel, het ligt in onze aard om onszelf te bekommeren met het gelaat van de ander. Spreekt vanzelf.

Na al dit zweet over de uiteindelijke werkelijkheid komen we nu as op de vraag van de kenbaarheid ervan. En dan vervolgens de kenbaarheid in onze gedachten. Maar dat zijn andere gedachten.

Waar mijn gedachte nu op neer gaat komen dat is:
1) ik zie geen houvast, geen vaste bakens, geen vaste grond, we tasten samen in het duister
2) het is belangrijk om vast te houden, aan me zelf, aan wat ik belangrijk vind, aan elkaar, aan wat wij samen belangrijk vinden.

Kortom: hou vast.

zondag 16 oktober 2011

Beelden

Man striding, Giacometti
Zoals wel blijkt uit mijn vorige berichten denk ik dat we onze gedachten vooral omzetten in beelden. We  spreken ook vaak over denkbeelden. Het in stand houden van een wereldbeeld is in mijn beleving de belangrijkste reden voor mensen om te denken. Verschillende beelden. Veel miscommunicatie wordt veroorzaakt doordat mensen verschillende betekenissen hechten aan een begrip dat ze gezamenlijk gebruiken, ze hebben een verschillend beeld. Dus laat ik toch eens proberen te duiden wat ik bedoel met het begrip beeld.
In dit verband bedoel ik met een beeld: de voorstelling die ik heb van iets anders. Een voorstelling die ruimtelijk kan zijn en misschien zelfs materieel, maar dat hoeft niet. Het is niet datgene waarvan ik mij een voorstelling maak, het is een weergave daarvan. Dat kunnen concrete beelden zijn, maar ook abstracte beelden. De kracht van beelden is vaak hierin gelegen dat ze een complexe werkelijkheid reduceert tot een overzichtelijk geheel. De wiskunde is een taal ontwikkeld om zoveel mogelijk met abstracte, van betekenis ontblootte beelden te werken. Zoals bijvoorbeeld getallen, "verzameling" of het begrip "afbeelding".
wiskundig begrip afbeelding

Een beeld kan ik mij gevormd hebben om verschillende redenen, uiteindelijk is er altijd een (1)  dwingende reden, ons denken kan niet de werkelijkheid zelf omvatten, maar enkel en alleen een weergave, afbeelding, daarvan. We kunnen ons denken vergelijken met het wiskundige begrip afbeelden. Een van de basisbouwstenen van onze hersenen wordt gevormd door neurale netwerken, die precies dit doen, afbeelden. En vaak ontleent de afbeelding zijn kracht aan het feit dat ze een weergave is van slechts een deel van dat wat wordt afgebeeld.

En dat wordt vaak vergeten. We denken dat we de uiteindelijke waarheid kunnen kennen en daarmee dat we greep hebben op de werkelijkheid. Maar het is nooit de werkelijkheid zelf die we in beeld hebben. Wat we vervolgens doen is dat we ons beeld van de werkelijkheid verwisselen met de werkelijkheid zelf, of algemener de afbeelding met het afgebeelde. De afbeelding gaat een eigen leven leiden. En dat gaat alleen maar goed zolang onze afbeelding en de daaruit voorkomende verwachtingen dicht genoeg blijven bij datgene dat wordt afgebeeld (ziehier de reden waarom sommige religies een beeldverbod kennen en hoe een beeldenstorm gerechtvaardigd wordt).

Maar het gaat verder. Bijvoorbeeld: als we nadenken over wat we kunnen doen met een spons, dan kunnen we niet een spons in ons hoofd onderzoeken (beeld), we kunnen enkel ons beeld van de spons onderzoeken. Wat we natuurlijk wel kunnen doen is een spons in onze handen nemen en erin knijpen. Goed idee, ons beeld van de werkelijkheid groeit, en daarmee de mogelijkheden die we zien met de spons, maar het blijft een beeld van de spons, gevormd door onze tastzin reuk, gezichtsvermogen enzovoorts.
Ik kom met een voorbeeld waarin ik die spons proefondervindelijk onderzoek. Maar onze wereld bestaat niet alleen uit proefondervindelijke ervaringen, we vormen ons vooral beelden op basis van de beelden van anderen. Onze taal waarmee we leren spreken en communiceren is een verzameling van gewoonten. Gewoonten over de betekenissen die we hechten aan onze klanken, woorden, zinsconstructies. Daarmee zijn woorden afbeeldingen van een betekenis die we zelf in ons hoofd als beeld dragen. Beelden waarvan we hopen dat deze in degenen met wie we communiceren een zelfde betekenis oproepen.

Uiteindelijk leven we in een wereld met een enorme gelaagdheid in het toekennen van betekenis, en we verademen als we weer eens in zoiets eenvoudigs kunnen knijpen als een spons. Of een duik kunnen nemen in zee, om er een spons op te vissen en ons daarbij te verwonderen.

Hoe zit het nu met die spons die we opgedoken hebben. Is het tastbare werkelijkheid? Of is het uiteindelijk ook mijn verbeelding? En als we die spons laten zien aan een ander, kunnen we dan duidelijk maken wat deze spons voor mij betekent? Kunnen we begrijpen wat deze voor de ander betekent, kunnen we elkaar überhaupt begrijpen? Ik denk dat we al deze vragen min of meer met nee moeten beantwoorden. Ja, de spons is tastbare werkelijkheid, maar de werkelijkheid van de spons is slechts voor een deel tastbaar, zichtbaar, een deel van die werkelijkheid onttrekt zich aan onze waarneming. Daarbij wordt mijn waarneming mede gestuurd door mijn verwachtingen, enige scepsis is daarmee geboden over wat ik denk waar te nemen. Ons beeld van de spons is een verbeelding, toch zal ik wel aannemen dat er in de werkelijkheid een spons is (ik ga niet uit van solipsisme, ik geloof in de werkelijkheid en de mogelijkheid tot uitwisseling hierover, in ieder geval als volwassen pragmatisme, solipsisme is onvruchtbaar).
We kunnen in wetenschappelijke of wiskundige termen praten over de spons, heel nuttig, maar we kunnen daarmee onze beleving van de spons niet aan een ander meedelen. Als dat al zo moeilijk wordt bij zoiets als een spons, laat staan dat we een ander dan volledig kunnen begrijpen?

Zoals gezegd, de kracht van beelden is vaak gelegen in de reductie die het biedt. Daardoor houden we overzicht, en is het eenvoudiger om met anderen te communiceren. Daarmee stellen we onszelf in staat om tot gezamenlijk handelen en overeenstemming te komen. We hebben het eigen leven van de beelden nodig. Alleen een beeld dat in ons weer tot leven komt, kan ons ook weer in beweging brengen.

Kortom, we denken in beelden, en daarmee denken we een gezamenlijk beeld van de werkelijkheid te hebben. De werkelijkheid is onkenbaar, en daarmee zullen de beelden ook altijd voor ons in beweging blijven. Kan ons beeld van de werkelijkheid ooit volledig zijn, als we voor elke vraag en elk gevonden antwoord weer nieuwe vragen kunnen oproepen?


dinsdag 11 oktober 2011

Wereldbeeld

Gedachten beïnvloeden ons wereldbeeld. Wat bedoel ik daarmee.
Afgelopen zomer ben ik op vakantie geweest in Italië, daarbij heb ik in Florence het Galileo museum bezocht.
Een hoogtepunt van de expositie voor mij was de middelvinger van Galileo Galilei, het ander een kaart van de wereld van ene Fra'Mauro zoals opgetekend in 1457-1459 in Italie.

Wat betreft die middelvinger. De beschrijving van de inscriptie op de vaas waar de middelvinger in zit is genoeg om te begrijpen dat de intenties van de opgestoken middelvinger anders waren dan de bijgedachten die mik in eerste instantie had. Na zijn veroordeling en publiekelijke afwijzing van zijn eigen gedachten over de baan van de aarde rond de zon onder druk van de kerk zou Galileo Galilei gemompeld hebben "en toch beweegt zij". Behalve dat deze uitspraak waarschijnlijk een mythe is, moet de opgestoken middelvinger hier toch anders worden gezien. Ik blijf me overigens verbazen over het als relikwie tentoonstellen van delen van iemand die aan de wieg staat van een wereld waarin het eren van relikwieën juist wordt afgezworen. Veel veranderingen zijn geleidelijk en ontsnappen daarmee aan onze waarneming tot er een moment komt waarop we zien dat de werkelijkheid toch echt anders blijkt dan ons beeld.

Die wereldkaart is een illustratie voor een veranderend wereldbeeld. Het duurde even voor ik het plaatje herkende, en dat begon bij het meest bekende terrein van de kaart, de Middellandse zee. Het helpt daarbij om te weten dat het nog geen gewoonte was om het noorden bovenaan te tekenen. Fascinerend vond ik enerzijds hoe groot de kennis van de wereld al was, en anderzijds, me te realiseren hoeveel er in de eeuw daarop zal veranderen in dit wereldbeeld. Soms gaan veranderingen niet geleidelijk maar snel.

Ik zie een wereldbeeld als meer dan het beeld van de fysieke wereld om ons heen. Ons beeld van de wereld wordt gevormd zowel door alle indrukken van de wereld om ons heen als door invloeden en mogelijk waarnemingen vanuit ons innerlijk.
De blauwe lijn is onze waarnemingshorizon buiten ons. De rode lijn is het beeld dat wij ons vormen van de wereld, de pijlen geven de invloeden aan.
Daarbij gaat het om beïnvloeding door zowel bewuste als onbewuste waarnemingen, gewoonten  bestaanscondities (e.g. milieu, blindheid, ziekten). Volgens mij is de beïnvloeding van het wereldbeeld door denken is daarmee nogal beperkt. Maar wel van belang. Mijn wereldbeeld is namelijk niet zomaar een onschuldige afspiegeling van de wereld, het is meteen ook de gekleurde bril waarmee ik mijn wereld benader. Mijn wereldbeeld beïnvloed mijn waarneming van de wereld om mij heen en mijn innerlijk.
De paarse lijnen geven aan dat mijn wereldbeeld invloed uitoefent op mijn waarneming.
De waarneming van de wereld rondom mij en in mijn innerlijk biedt geen zekerheden. Aannames, voorlopige zekerheden, houden mijn beeld bij elkaar. Dat is een situatie waarmee ik goed kan leven, zolang ik maar tijdig mijn beeld weet bij te stellen bij een veranderlijke werkelijkheid. De mate van openheid dan wel geslotenheid van mijn wereldbeeld bepalen hoe flexibel ik daarin kan zijn. En ongetwijfeld zijn er grote verschillen tussen mensen in de hoeveelheid energie die het kost om dit wereldbeeld bij te stellen. Ik heb in mijn wereldbeeld mechanismen die de flexibiliteit beïnvloeden. Zo zal ik veranderingen door mijn wijze van waarnemen mogelijk niet eens zien, en vervolgens in eerste instantie liever negeren, ontkennen, bestrijden. Het kan ook zijn dat mijn manier van waarnemen mij  in staat stelt om veranderingen te onderkennen, mij open laat staan, en mij helpt om me zelfs in alledaagse situaties te kunnen verwonderen.

Voor zover ik invloed kan hebben op de bril waarmee ik mijn werkelijkheid waarneem is het daarom heel zinnig om na te gaan hoe mijn beeld van de wereld tot stand is gekomen. Welke bewuste en onbewuste gewoonten en aannames eraan ten grondslag liggen.
Niet dat ik daar studie van heb gemaakt, ik heb hooguit enige klokken horen luiden, maar er is in de vorige eeuw een psycholoog geweest die er veel aan heeft onderzocht, Jean Piaget. Een ander die er veel over heeft nagedacht is Erik Erikson. Beide komen met een model waarbij het innerlijk een eigen groeiproces doormaakt. Piaget noemt concrete voorbeelden van gedrag die zijn ideeën ondersteunen, zoals het kiekeboe spel. Het kiekeboe spel heb ik veel gespeeld en het klinkt mij heel aannemelijk in de oren dat het voor een baby zo leuk is omdat hij ermee leert dat iets niet weg is als je het niet meer waarneemt. Die kennis, of liever, die aanname, moet heel veel angsten wegnemen bij een baby. Uiteindelijk is het een fundamentele vertrouwensbasis voor ons gehele wereldbeeld. Ik denk dat de mate waarin ik mij op mijn vertrouwen durf te verlaten bepalend is voor de mate waarin ik mij openstel en de mate waarin ik mijn eigen wereldbeeld kritisch durf evalueren.
Daarbij heb ik me lang en veelvuldig afgevraagd waar dat vertrouwen nu vandaan komt, ik verbaasde me er altijd over in mijn waarneming van anderen en meende er zelf nauwelijks over te beschikken. Ik was altijd op zoek naar een basis en kon er eigenlijk geen vinden.Nu zie ik dat weer als voorbeeld van niet-waarnemen als gevolg van een beïnvloeding door mijn wereldbeeld. Met andere woorden, door de manier waarop ik zocht zag ik het evidente niet.

Terug naar dat vertrouwen en het kiekeboe spel. Uiteindelijk moet ik erkennen dat de de fundamentele vertrouwensbasis waarop ik mijn wereldbeeld baseer niet altijd geldig blijft. Het kiekeboe spel keert zich om, ik leer leven met het beeld dat, als ik er niet meer ben om het waar te nemen, de werkelijkheid doorgaat. En vertrouwen putten uit dat beeld. Kun je het kiekeboe-spel spelen met een baby zonder te  lachen?

Voor mij is ieder wereldbeeld voorlopig, zoals alle beelden voorlopig zijn. Daarmee bedoel ik dat een beeld geen zekerheden biedt en dat een beeld altijd een beperkt beeld van de werkelijkheid biedt, de werkelijkheid is altijd meer. Zie mijn vorige verhaal over het venn diagram, een venn diagram is een beeld, in zekere zin is een beeld altijd ook weer een deelverzameling in een oneindig universum. Het belangrijkste van een beeld vind ik dan ook hoe het mij inspireert.

Het beeld dat het leven onbegrensd is, en mijn leven, als tijdelijke verschijningsvorm van het leven,  enkel maar begrensd lijkt door de dood, er zijn geen grenzen tussen mijn leven en de wereld, dat beeld van onbegrensdheid is voor mij de belangrijkste inspiratiebron. En dat beeld geeft me vertrouwen in datgene wat er hier en nu in deze wereld zoal op mij afkomt.

Onbegrensdheid, daar stel ik nu even de grens.

zondag 9 oktober 2011

Mijn eerste venn diagram

Natuurlijk weet ik niet wanneer ik ben begonnen met denken.
En als ik daar al gedachten over heb dan zijn deze gebaseerd op een geheugen waarvan de betrouwbaarheid twijfelachtig is. Maar er zijn belangrijke momenten. Momenten dat er iets gebeurt is of waarin ik iets heb waargenomen dat vervolgens mijn denken, mijn gedachten, mijn wereldbeeld heeft beinvloed.

Een zo'n moment is geweest in de laatste klas van de lagere school, dat heette toen de zesde klas.Geboren in 1958 hobbelde ik achter de babyboomers aan. Op de katholieke lagere school. die ik bezocht zat ik altijd in klassen van wel 40 leerlingen. In de jaren zestig werd het belang van een geschoolde bevolking onderkent. En de jonge ambitieuze bovenmeester van mijn lagere school had iets nieuws bedacht. In de bovenbouw, de klassen 4, 5 en 6 zouden gesplitst worden in een klas voor de intelligente leerlingen en een klas voor de leerlingen die minder intelligent werden gevonden. Ik was een jongen die zich maar matig kon interesseren voor het klassikaal gebeuren, grote moeite met de motoriek voor schrijven en met de vereiste discipline in de klas. Dus op naar de klas voor de minder intelligente leerlingen, dat was niet erg hoor, je moest immers ook mensen hebben die wat konden maken. Enfin, ik vond het er niet leuker op worden op school, het klassikaal gebeuren was vooral verschrikkelijk saai, en mijn bijdragen om de stemming wat op te fleuren vonden maar weinig waardering. Maar in de zesde klas gebeurde wat. Er was een leraar die wat in mij zag, en de school deed mee aan de toen zo nieuwe Cito toets. Tja, er was een inschattingsfoutje gemaakt. Mijn hele klas bereidde zich voor op het lager technisch onderwijs, en het advies voor mij was Atheneum of Gymnasium. Maar daar was ik in leerstof niet klaar voor. Mijn leraar heeft me in eigen tijd vervolgens bijlessen gegeven om de zaak wat bij te spijkeren, en in de klas kreeg ik een eigen programma. Monumentje voor die man.
venn diagram

Maar dit terzijde, zo kom ik op het Venn diagram. Mijn leraar gaf me in de klas een boek volgens een destijds nieuwe methode van individueel lesgeven. Een boekje over moderne wiskunde, de rekenmethode van de school was ik mee klaar. Moderne wiskunde, geen idee wat dat inhield. Het begon met het geheimzinnige venn-diagram.

In de moderne wiskunde deed je iets met verzamelingen. In het plaatje de elips met een letter "V" erin. Een verzameling is eigenlijk een zak waar je van alles in kan stoppen. Vervolgens ga je dan zo precies mogelijk vertellen wat er in die zak zit. En als je meerdere verzamelingen hebt dan kun je gaan vertellen wat de verbanden zijn tussen die verschillende verzamelingen en de dingen die in die verzamelingen zitten. En zo'n venn diagram is niets meer dan een plaatje, een model om het weer te geven. Ik vond het prachtig allemaal, maar had geen idee wat je daar nu mee aanmoest. Ik moet zeggen, dat mijn werk in de ICT mij dat later wel heeft geleerd.
Wat mij meer bezighield was het kader eromheen, de rechthoek met de "U" erin. De U van Universum, een heel geheimzinnig woord dat mij bijzonder aansprak. In veel venn diagrammen wordt het rechthoekig kader weggelaten, maar in de leermethode die ik toen kreeg werd het belang van dit rechthoekje benadrukt.
verkeerd venn diagram
Dat Universum, dat was alles, maar dan ook werkelijk alles. Gek genoeg tekende je een rechthoek, maar het was eigenlijk oneindig, je kan het helemaal niet tekenen, je kunt het je niet eens voorstellen. En het moest er altijd omheen, een verzameling mocht je nooit erbuiten, nog geen klein stukje erbuiten tekenen. Omdat nu eenmaal elke verzameling volledig omsloten wordt door een oneindig universum. En daarmee duidelijk is dat elke uitspraak, over wat voor verzameling dan ook, hoe precies dan ook, altijd een uitspraak is die een deel van het universum betreft, en niet het geheel.

Opgegroeid in een katholiek gezin deed de beschrijving van het Universum mij wel ergens aan denken. We praten hier over het jaar 1969. De moord op Marten Luther King was even diep in ons brein gebrand als nu 9/11. Vervolgens waren daar ook nog de moord op Robert Kennedy, Parijs mei 1968, de Praagse Lente en de oorlog in het Midden Oosten met de tv onze huiskamer ingestroomd. Mijn oudere broers zaagden al flink aan de poten van de vaderlijke katholieke autoriteit. Die relatie van god en modern was onzeker, dat was mij duidelijk. Zelf wist ik het niet zeker, de kapelaan had gezegd dat wij mensen hier op aarde zijn om "elkaar gelukkig te maken". Niet helemaal duidelijk waarom God die moeite had genomen, maar de zingeving sprak me wel aan. Volgens mijn vader klopte dat verhaal niet, de kerkelijke leer volgend zijn we op aarde om God te dienen. En daar had ik niets mee, dat leek mij nogal een arrogant idee, en een God die mensen schept om hem te dienen, daar had ik geen trek in. Die kapelaan is overigens later uit zijn ambt uitgetreden en getrouwd met een lerares. 

Maar nu weer dat plaatje, je mocht God er dus niet buiten tekenen, dus misschien was die moderne wiskunde ook wel zo'n gevaarlijke moderne ontwikkeling. Maar als je God erbinnen tekende, dan klopte het niet, want God was ook oneindig en omsloot ook alles. Dus gewoon niet zeuren, dat Universum was eigenlijk god. Dat vond ik wel een aardig compromis destijds.

Vind ik nog steeds wel een aardige gedachte. Vooral ook, omdat je in deze benadering werkelijk niets over het Universum kan zeggen. Als ik denk iets te kunnen zeggen over dat universum dan ben ik een verzameling aan het benoemen, waarbij ik de mogelijkheden uitsluit die daarbuiten zouden kunnen liggen. Omdat ik het Universum als oneindig voorstel, kan ik me ook niet voorstellen dat ik iets kan benoemen waarbij die mogelijkheid echt kan uitsluiten.
Met andere woorden, met iedere uitspraak over het Universum maak ik van mijn universum een gewone verzameling waaromheen ik weer een Universum kan voorstellen. En dat is precies de manier waarop ik niets over god wil zeggen.

Waarover ik wel iets wil zeggen; ik vraag me af of ik mij het Universum als oneindig moet voorstellen, ik vraag me af hoe ik mij het Universum als eindig moet voorstellen. En ik kan me afvragen wat ik heb aan mijn voorstelling van het "Universum".

Genoeg gedacht, even nog een beeld als afsluiting, een beeld van een ijsberg van boven die je je voor kunt stellen als venn diagram. Een verzameling bevroren water in de oneindige ruimte van de zee.
ijsberg

gesmolten ijsberg