Venn diagram, wereldbeeld, beelden. Het blijft abstract. We denken met de waarheid van doen te hebben, maar het is hooguit een gelaagd beeld van een uiteindelijke werkelijkheid. Ieder beeld zelf is als beeld al een formaat voor datgene wat het beeld moet verbeelden, iedere gelaagdheid vormt daarmee als afgietsel een vervorming van deze uiteindelijke werkelijkheid.
Is er wel een uiteindelijke werkelijkheid?
Als deze uiteindelijke werkelijkheid er is, is deze kenbaar, en is deze kenbaar met onze gedachten?
Over de werkelijkheid van de uiteindelijke werkelijkheid zou ik kort willen zijn. Het is misschien onbewijsbaar dat wat ik allemaal als werkelijk ervaar ook werkelijk is, het is wel zeer aannemelijk. Zoals we logische redenaties aannemelijk vinden, en op grond daarvan in onze conditioneringen conclusies durven trekken, zo wordt ons leven leefbaar doordat we aannemen dat ons leven geen projectie is aan de binnenzijde van een zeepbel. Het gelaat van de ander die we ontmoeten is het werkelijk gelaat van een werkelijk ook levende ander en niet een droom in de nacht van mijn eeuwige duisternis.Zoals ik al bij beelden aangaf zie ik solipsisme als een onvolgroeid stadium voor het denken. Dit overstijgen van solipsisme lijkt mij een ontwikkelproces van ons organisme met overlevingspotentieel (evolutionair denken). Ik zoek hier dus niet naar bewijs maar beroep mij op een als enig werkbaar te beschouwen aanname. Vandaar de nadruk die ik hier erop wil leggen, het is een fundamentele bouwsteen. Ik ben me ervan bewust met de introductie van deze bouwsteen materiaal te hebben gebruikt dat nog nadere introductie behoeft, zoals de logische redenatie, de conditionering en last but not least het leefbare leven als criterium getoetst in het gelaat van de ander. Dat zijn allemaal onderwerpen die op zich eigen gedachten rechtvaardigen. Hou vast voor dit moment. Ik wil daarop terugkomen op een ander moment met gepaste aandacht.
Om nog eens terug te komen op het karakter van aanname voor de bouwsteen. We oefenen een ontkenning. Gesteld dat het inderdaad zo zou zijn dat er geen uiteindelijke werkelijkheid ten grondslag ligt aan de beelden die ik in mijn bewustzijn meen waar te nemen. Dan mag ik deze situatie (van eindeloze verbeelding) beschouwen als de uiteindelijke werkelijkheid. Gezien het eindeloos karakter van de verbeelding is deze werkelijkheid niet kenbaar. Ieder contact met de ander is onwerkelijk omdat al onze beelden van de ander en van de contacten zelf afbeeldingen van onwerkelijkheid zijn. Ieder criterium van leefbaarheid dat gebaseerd is op het gelaat van de ander zal het noodzakelijk maken om ook al is dit dan indirect als aanname voor deze ander van eenzelfde situatie (van eindeloze verbeelding). Die weer beschouwt kan worden als de uiteindelijke werkelijkheid ook voor deze ander. Kortom, op basis van de noodzaak tot inleving in de ander vervalt het onderscheid van een indirecte met een directe aanname van de aanwezigheid van een uiteindelijke werkelijkheid.
Ofwel, alleen in een volkomen egocentrisch wereldbeeld heeft deze aanname geen zin. Egocentrisme gezien als menselijk gedrag, niet als oordeel. Waarbij ik wel meteen wil opmerken dat, kijkend naar het gedrag van ons mensen, egocentrisme maar een van onze gedragsvarianten is, er bestaan ook ander, empathie gebaseerd gedrag. Ofwel, het ligt in onze aard om onszelf te bekommeren met het gelaat van de ander. Spreekt vanzelf.
Na al dit zweet over de uiteindelijke werkelijkheid komen we nu as op de vraag van de kenbaarheid ervan. En dan vervolgens de kenbaarheid in onze gedachten. Maar dat zijn andere gedachten.
Waar mijn gedachte nu op neer gaat komen dat is:
1) ik zie geen houvast, geen vaste bakens, geen vaste grond, we tasten samen in het duister
2) het is belangrijk om vast te houden, aan me zelf, aan wat ik belangrijk vind, aan elkaar, aan wat wij samen belangrijk vinden.
Kortom: hou vast.