Maar dit hier terzijde, hoe dan ook de gedachten komen op in mijn geest en richten zich in en door mijn aandacht tot mij in de vorm van gevoelde emoties, onbestemde gevoelens en bestemde gevoelens in de vorm van expressies, uitingen. "Talige" uitingen, maar ook houdingen, handelingen, activiteiten. Sommige mensen zijn een open boek, andere juist een erg gesloten boek.
In deze blog, uiteraard samenhangend met de taligheid van het medium, heb ik me met de talige uitingen van onze gedachten beziggehouden. En zo heeft, even logisch, de gehele traditie van filosofie zich met talige uitingen beziggehouden. Religieuze tradities, bijvoorbeeld, hebben zich ook altijd juist met niet talige uitingen, zoals houdingen en handelingen beziggehouden, denk aan rituelen.
Maar ook dit hier weer terzijde. Mijn geest is in een doorgaand gesprek. Een doorgaand gesprek met mijn wereld en (de rest van) mijzelf. In onze talige uitingen gebruiken wij daarin de 1e, 2e en 3e persoonsvormen, ik, jij, hij enzovoort. Met de 1e persoonsvorm, de ik, bepaal ik mijn identiteit, ik voeg in mijn gedachten beelden toe aan dat wat ik mijn ik noem. Met de 2e persoonsvorm, de jij, benoem ik specifiek een geïdentificeerde ander, een ander dan de ik, en ik voeg beelden toe aan die ander. Wat ik naar die ander zal uiten, wat ik waarneem bij die ander, wat die ander mij te zeggen heeft. Met de 3e persoonsvorm, het hij, zij, of het, spreek ik over de wereld.
In mijn gedachten, en in deze blog heb ik vooral gesproken over deze 3e persoonsvorm. Met het doorknippen van de navelstreng ben ik geworpen in deze wereld, in deze derde persoonsvorm. Ik moet mij verhouden met mijn wereld, zonder mijn wereld, en de interacties ermee, kan ik niet leven en kan ik mij geen identiteit aanmeten. De 3e persoonsvorm dringt zich aan mij op als noodzakelijke en verwonderlijke werkelijkheid.
Als kind kan ik mij in de illusie wanen van een almachtige 1e persoonsvorm, en het is misschien afhankelijk van mijn omgeving hoe snel dat beeld verstoord raakt, en hoe deze verstoring wordt opgepakt, of het als verstoring wordt opgepakt.- Grappig dat ik hier naar een meer algemene formulering ga, ik heb het klaarblijkelijk als verstorend ervaren, en kan dat nog steeds doen.- Enfin, de ander, de 2e persoonsvorm, jij bent degene die mij uit mijn droom helpt, of beter, het is door jou, de ander dat ik aan mezelf ontwaak. De erkenning dat er een ander is, met een eigen gedachten wereld, geest, brengt mij ertoe mij met de ander te verstaan, brengt mij tot het delen van de gedachten wereld. En om deze uitwisseling, en dit samengaan, tot stand te kunnen brengen gebruiken wij de 3e persoonsvorm om zo onze werkelijkheid te kunnen delen.
Vandaar ook mijn nadruk op een gemeenschappelijk gedeelde werkelijkheid, en een heldere visie op de aard van deze werkelijkheid. Natuurlijk, het delen van deze wereld kan niet anders als beginnen bij een wil om deze werkelijkheid te delen, en kan daarmee nooit van welke zijde dan ook zijn opgelegd. Het blijft een gesprek, een gesprek over de werkelijkheid. In de filosofie is in de afgelopen eeuw het besef doorgedrongen dat er geen eenduidige vaststelling van de werkelijkheid mogelijk kan zijn. Dat verhindert nog op geen enkele wijze de noodzaak om in een gesprek te komen over de gedeelde werkelijkheid. Hoeveel verhalen er ook mogen zijn, zolang we in gesprek gaan, werken we aan een gezamenlijk verhaal. Dat zullen meerdere verhalen zijn, noem het maar polderen. Of denk aan de politieke organisatie, de trias politica, waarin juist het evenwicht van de machten - verhalen- de garantie moet vormen voor een rechtvaardig - gezamenlijk - bestuur - gesprek. De redenen waarom het altijd problematisch zal blijven, die zijn helder:
- Ik zal in mijn denken altijd trager zijn dan de veranderingen in de wereld, mijn denken is niets anders dan een vertraagde reactie, een ingesleten geheugen voor mijn ervaringen met de wereld. Iedere verrassing of verandering is in eerste instantie een inbreuk, en pas in tweede instantie een kans (Cognitieve dissonantie).
- Ik zal mijn gelijk altijd eerder dan het gelijk van de ander kunnen onderkennen. En daarbij mezelf kunnen misleiden in de valse veronderstelling dat mijn gelijk het gelijk van de ander uitsluit. Deze Wet van de uitgesloten derde waarin het logische gelijk van de ene positie het ongelijk voor een andere positie inhoudt, kan enkel en alleen geldig zijn in situaties die volledig worden overzien en bepaald. Wanneer is dat? Kan mijn gelijk ook samengaan met het andere gelijk van de ander?
- Ik zal me identificeren met mijn gedachten, met wie ik denk te zijn, wat ik denk te hebben, wat ik kan verliezen of winnen. In een gesprek zal ik positie bepalen, risico's nemen, moet ik mezelf en mijn angsten en verwachtingen blootgeven. Mijn angsten, bijvoorbeeld voor afkeuring, beschermen mij, maar belemmeren mij ook.
Wij zijn vrij. Al zou onze werkelijkheid deterministisch zijn, daarmee is deze nog niet gedetermineerd. Het determinisme gaat uit van de logica van de uitgesloten derde, maar zodra ik erken dat deze logische wetmatigheid niet anders is dan mijn eigen projectie op een altijd onvolledig inzichtelijke situatie, dan valt de dwangmatigheid weg. Mijn keuze bepaalt uiteindelijk mee in het spel, hoe mijn keuze ook tot stand mag komen en welke positie ik ook in mag nemen. Ik voel me vrij, en door in deze vrijheid positie te kiezen, neem ik deel aan hoe de wereld zich ontvouwt.
Maar dan, ik vraag je: vrij, waartoe?